zondag 28 februari 2010

Aantal huishoudens


Figuur 1. Scenario’s van de ontwikkeling van aantal huishoudens, afgezet tegen de realisatie

De gemiddelde huishoudgrootte neemt sinds 1960 structureel af (Zie figuur 1). Waren er in Nederland in 1960 nog gemiddeld 3,56 personen per huishouden, in 1986 waren dit er 2,51 en in 2008 2,24 (Figuur 2). Het aantal huishoudens is mede door deze verandering in huishoudgrootte flink toegenomen. In 1960 waren er 3,17 miljoen huishoudens in Nederland, in 1990 waren dit er al 6,06 miljoen, oftewel bijna 2 maal zoveel. Behalve van de huishoudgrootte is het aantal huishoudens ook afhankelijk van de bevolkingsomvang, die in dezelfde periode toenam van 11,4 tot 14,9 miljoen inwoners.


Figuur 2. Huishoudgrootte afgezet tegen aantal huishoudens en een- en meerpersoonshuishoudens

In de meeste prognoses is rekening gehouden met een afname van de huishoudgrootte, maar de mate waarin is veelal onderschat (figuur 1). De eerste prognoses van V&W (1970) en WRR (1977) onderschatten het aantal huishoudens in 1990 en 2000 behoorlijk. Ook latere prognoses uit de jaren ’80 en begin jaren ’90 onderschatten de groei van het aantal huishoudens flink. Alleen twee hogegroeiscenario (McKinsey en V&W uit 1986) komen uit op 6,8 miljoen huishoudens in 2000.

Er is bij de ontwikkeling van het aantal huishoudens in Nederland sprake van een bijzondere periode van circa 22 jaar. Al in het begin van de 20e eeuw is het aantal personen per huishouden aan het afnemen, maar met de sterk toegenomen welvaart na 1960 treedt een versnelling in afname van de huishoudgrootte op. Deze neemt tussen 1964 en 1986 af van 3,5 tot 2,5 personen per huishouden, een afname van bijna 30% (figuur 2). In de periode na 1986 neemt het aantal personen per huishouden verder af, maar de afname gaat langzamer. Dat de huishoudgrootte afnam was de prognosemakers bekend. Dat de afname enkele tientallen jaren zou gaan versnellen hebben de prognosemakers echter niet voorzien.

Huishoudgrootte heeft een invloed op de mobiliteitsomvang, maar misschien belangrijker is dat de verandering in huishoudgrootte symbool staat voor een bredere culturele omslag. Er is vanaf de eind jaren zestig een vrijere maatschappij maar ook een veel intensievere (‘druk, druk, druk’) en individualistischere maatschappij. Harms (2008) wijst erop dat onder andere intensivering en individualisme belangrijke drijvende krachten zijn van meer autogebruik. Culturele veranderingen voorzien blijft lastig.

Dit onderzoek verscheen eerder als Annema, J.A. & Jong, M. de (2009). Leren van de geschiedenis van de toekomst, Tijdschrift Vervoervoerswetenschap. Juni 2009.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten